Geachte reizigers van vele werelden,

Bewoners van het hart van al,

Zij die de Krochten bedwongen,

Het spijt ons dat onze eerste ontmoeting plaats moet vinden op deze onpersoonlijke wijze.

Mijn naam is Rottengar. Ik ben één van de drie Markiezen van het Agglomeraat. Ik hoop kennis met u te maken en ik wens u om raad en inzicht te mogen vragen. Wij zijn een volk ver van de deurenwereld, wij danken u voor uw bescherming en wij begrijpen dat onze onervaren aanwezigheid daar slechts een extra verzwaring zou zijn van de verwarring die al heerst.

Ik spreek uit naam van onze hofmeier, Peristellar. Voor uw begrip zou ik hem vergelijken vergelijken met uw koningen of “jarls” - met dien verstande dat hij is verkozen en beslist over de zaken die wij vanuit het Agglomeraat aan hem voorleggen.

Het verhaal over de vroege dagen van onze landen voeg ik voor uw kennis bij deze brief, ik verwacht dat dit bijdraagt aan uw begrip van onze situatie. Van belang is nu dat twee volken van buiten onze wereld zich hier hebben gevestigd. Beide zijn op de vlucht voor hun eigen goden. De eerste is een stam barbaren, gevoed door plundering en diefstal. De tweede lijkt een cultus, gebaseerd op menselijke offers - de Grebbenclan. We noemen hen samen Het Zwarte Volk, naar het roet van verbrande huizen dat hun gezicht donker kleurt. Zij laten zich niet verleiden door ons ideaal van vrede en rust. Onze giften van wijsheid en voedsel leggen zij naast zich neer. Ze zijn als de pest, niet voor rede vatbaar en niet te stoppen.

Iedere herfst bereiden wij de zaken voor, waar de Hofmeijer over moet beslissen tijdens zijn overwintering in de Tor. Hij heeft zich gebogen over deze zaak en heeft ons doen inzien dat er geen manier is waarop wij dit zonder menselijk lijden kunnen oplossen. Onze legers zijn groots, maar wordt vooral ingezet bij rampen die niet op de mens gestoeld zijn - het ruimen van lawines, het blussen van bosbranden en het verjagen van wild. Onze zwaarden zijn van hout en onze pantsers van schelpen, maar onze vijanden wapenen zich met staal.

Wij hebben ons, op aangeven van de Hofmeijer, gekeerd tot de plaats waar Het Zwarte Volk ooit vandaan kwam, de Diepte. Onze verkenners hebben wij niet meer gezien, maar een voorgaande nacht hebben we gedaver gehoord. Het klonk alsof een enorm beest uit richting van de Diepte kwam en door het land trok naar de Tor. Sommigen zweren een enorm paard gezien te hebben met vele benen en daarop een man die uitsteeg boven de mensen.

De volgende ochtend verschenen er twee enorme raven op de Tor. Peristellar droeg mij op om deze brief te schrijven en mee te geven aan die vreeswekkende vogels. Ik zal dadelijk een kamer in orde laten maken in de Tor. Zes gasten verwacht ik er. Zes leiders.

En zij zullen ons bevrijden van Het Zwarte Volk...

Het Agglomeraat


Al onze kinderen kennen het verhaal over het ontstaan van het Agglomeraat. Wij bieden dit ook aan u.

Het begint in de tijd waarin onze huizen nog bestonden uit plaggen en modder. We aanbaden totems en betaalden voor hun bescherming met menselijke offers. Ons leven bestond uit honger en angst. We vochten om de zeldzame vruchtbare gronden en stookten drank uit het bloed van onze vijanden. Met die drank bevloeiden we de graanvelden om een goede oogst te krijgen. Ons brood was rood gekleurd.

Er kwam een kort moment van welvaart dankzij een vrouw genaamd Elga. Als geen ander wist zij de gewassen toe te zingen. Haar clan had minder honger en haar gulle hand maakte vrienden van haar buren. Echter, op het hoogste moment van haar kunnen werd zij getroffen door de bliksem. Zij wist te overleven, maar haar zicht kwam nooit meer terug. De totems vertelden ons dat zij vervloekt was en de ondergang van ons bestaan zou brengen. Daarop wierpen wij haar van de berg die later de Tor zou worden. Maar zij was voorbestemd, want onderaan de berg stond zij op en sleepte zich met haar gebroken botten van ons weg.

Elga werd gevonden door een oude man met één oog, een reiziger. Hij nam haar mee naar een grote familie. Ongeremd door hun zicht voelden zij een verwachtschap die voorbij de rode drank ging, voorbij de stammen en voorbij de totems. Dedomogger, de stam totem, krijste van woede en eiste haar onmiddellijke dood. Als reactie nam de oude man het stuk kwaadaardig hout en sloeg het met de vlakke hand in één klap omgekeerd in de grond.

Zij namen als eerste het lot in eigen handen.

Niet langer geremd door oude krachten en begeleid door de kunde van Elga kwam het land tot bloei. Ontdaan van de tyrannie en met een nieuw gevonden begrip over het bewerken van de aarde wendde zij zich tot de oude stam van Elga. Ze gaven hun kennis en ontdekkingen vrijelijk weg. Het bleek geen moeilijke keuze: een schreeuwend stuk hout tegenover een gevulde maag en vrede voor je kinderen. Dit principe werd de basis van wat nu het Agglomeraat is:

Deel de vruchten van wijsheid en creativiteit. Voeg altijd toe aan het goed in de wereld.

We trokken weg uit de put die de Diepte wordt genoemd. Vele andere families, volken en stammen hebben zich bij ons gevoegd. Gemoedelijk lieten wij ons “overwinnen”, maar met de jaren kwam keer op keer ook bij de grootste krijgsheren en onderdrukkers hetzelfde inzicht:

Door vrij te geven, door het beste van elkaar aan te nemen en door kennis en vooruitgang als hoogste goed te stellen bereiken wij een langdurige tijd van geluk.

Dit bracht ons het Agglomeraat - de samensmelting van velen. Een manier van leven, waarbij de meeste van ons geen armoede, ziekte of geweld kennen.